Panem et Singerem

Geplaatst door

Ik weet niet of het bij anderen ook het geval is maar mijn brein associeert er de hele dag lustig op los. Als ik een dag heb met geplande werkzaamheden waarvoor concentratie nodig is dan valt het wel mee, maar zodra ik hem de vrije teugel geeft dan komt de associatiemachine op gang en is er vaak geen houden meer aan. Ik moet eerlijk bekennen dat ik er ook gemakkelijk aan toegeef want het geeft een avontuurlijk gevoel. Ik begeef me op een reis in tijd en ruimte waarvan ik de bestemming en soms zelfs de volgende halte nog niet weet. Zo zat ik vanmorgen bij de tandarts die een scherm in de wachtkamer heeft hangen waarop beelden te zien zijn die je van je angst of kiespijn proberen af te houden. Vissen in een aquarium zijn het of vlinders in een tuin maar vanmorgen waren het opnamen van het noorderlicht boven een landschap met bergen. Ik zat er nog geen tien seconden naar te kijken of ik bevond me alweer in Reykjavik waar ik was in 2009, wist weer dat de vulkaan Eijafjellajeukol heette en vroeg me af of de Landsbanki nog zou bestaan. Toen zag ik het gezicht van Nout Wellink en dacht meteen aan Dreverhaven en aan de eerste druk van Karakter die ik in een antiquariaat in Antwerpen was tegengekomen tussen de werkjes van Elsschot waar die natuurlijk niet hoorde en probeerde me de tekst van het gedicht  Het Huwelijk van Elsschot te herinneren: ‘Toen hij bespeurde hoe de nevel van de tijd in de ogen van zijn vrouw de lichtjes uit kwam doven…’

En zo gaat het maar door. Daarbij blader ik in boeken, luister naar muziek kijk naar Youtube filmpjes, Google naar zaken en bel met vrienden en familie om te achterhalen wie de muziek schreef voor bij het laatste ballet van Hans van Manen of hoe de melkboer heette in de jaren 60 in Wijk aan Zee. Je kunt er niet de hele dag mee bezig zijn want dan komt er verder weinig uit je handen maar tussen de verplichte nummers in huis en werk is het een prettige bezigheid. Ik ken mensen die het al pratende doen. Ze steken van wal en nemen de eerste zijweg die ze tegenkomen en dan nog een en nog een tot ze de weg terug niet meer kunnen vinden maar dat schijnt ze niet te deren. Vriendin Tineke kan, als ze met Wies kerstkaarten komt maken op de donderdagmiddag, zomaar een meanderende monoloog afsteken over haar voorgenomen vakantie, over de hebbelijkheden van haar schoonfamilie, over de merkbare gevolgen van de klimaatverandering en over de voor- en nadelen van de orthomoleculaire geneeskunde. Praten lijkt voor haar ook een therapie om de al te wilde associaties in het hoofd in goede banen te leiden.

Thuis een krant lezen is vaak al voldoende voor een urenlange reis maar je kunt er ook op uit om de zaak op gang te brengen. Naar een museum bijvoorbeeld. Dat zijn de associatiefabrieken bij uitstek en vooral bijzondere exposities werken op mij als een magneet om onbekende territoria te verkennen of om terug geworpen te worden op herinneringen die in de loop der jaren diep waren weggezakt in het moeras van de vergetelheid.

Vorige week deed zich weer zo’n gelegenheid voor en bezocht ik met dochter Anouk, zus Monique en zwager Jules de expositie Mooiste Modernisten in Singer in Laren. De plaats alleen al opent een doos van herinneringen want mijn opa woonde in Laren aan de Torenlaan en overleed op 4 juni 1961 na een hartaanval die hij kreeg tijdens een wandeling op het laantje dat Anton Mauve schilderde in 1886 en dat dan ook op de expositie hangt. Ik logeerde bij hem toen ik 8 was en wandelde een paar keer met hem mee over dat laantje.

Anouk en ik waren nog wat te vroeg voor onze ontmoeting met Monique en Jules dus we dronken een toepasselijk kopje koffie bij restaurant Mauve en konden daar alvast de Larense demi-monde bekijken die clubsandwiches en witte wijn een goede vulling voor de vrijdagmiddag vonden. In de vide stond het schilderij van Mauve met de herderin en haar kudde schapen. Een kopie natuurlijk want het origineel hangt in het Welsh Museum in Cardiff. Het stond mooi uitgelicht met een spotje er op en toen viel me de overeenkomst op tussen de herderin in het Laren van Mauve in 1880 en de serveerster bij Mauve in het Laren van 2017 met haar grazende kudde in het restaurant gekleed in lamswollen sjaals en truitjes.

Singer is een mooi kaal museum met goed licht op de schilderijen en veel ruimte er omheen. Het heeft ook de juiste afmeting met 7 zalen zodat je niet het Louvre-gevoel krijgt dat het teveel is en dat je er niet doorheen komt. Bij de entree loop je onder de Denker van Rodin door die na de diefstal uit de tuin gerestaureerd is en nu binnen op een onbereikbare plaats is gezet. De expositie is een goed overzicht van de zich in snel tempo opvolgende stijlen in de Nederlandse schilderkunst tussen 1870 en 1940. Van tevoren had ik het filmpje op de website van Singer al bekeken waarin directeur Jan Rudolph en conservator Anne van Lienden uitleg geven over de tentoonstelling en van daaruit had ik weer allerlei uitstapjes gemaakt op internet.

De eerste drie zalen zijn gevuld met werken van de Larense school, de Haagse school en de Amsterdamse school. Geweldige doeken, vooral die met paarden van Mauve, Pieters en Breitner. Ze zetten je meteen in de droomstand. Ze zijn ruw van opzet maar weten het licht fantastisch te vangen en ze geven je een gevoel van aanwezigheid. Je bent er meteen bij, daar op het strand, op de hei of in de stad en je wilt er blijven met alle zintuigen wijd open. Je kindertijd aan het strand in Wijk aan Zee, het water, de wind en de wolken, het paard van de schelpenvisser, de smaak van kokkels en van het zeewater, het is er allemaal. Maar ook de angst voor het verdrinken, het vloeken en schelden van de jutters en het klappertanden van de kou op de weg terug naar huis. Zo kan een bezoek aan het museum weer weken aan gemijmer opleveren.

Maar het was teveel in Laren. Na al die scholen ook nog het fauvisme, het luminisme, het kubisme, de Bergense school en De Stijl. Het raakt steeds verder verwijderd van die dampende paarden van Pieters en ik betrap me erop dat ik niet meer bezig ben met het schilderij maar met de schilder die via het doek iets over wil brengen dat mij niet bereikt. De verhalen over het leven in de kunstenaarskolonies en in Parijs beginnen me teveel op de Gooise matras te lijken en als ik een tijdje naar het schilderij van Frans Huijsmans sta te kijken met de dansende mensen in het café De Rustende Jager in Bergen dan begrijp ik dat het eigen leven van de kunstenaar belangrijker is geworden dan wij en dat zijn werk vraagt om waardering van zijn vakbroeders en niet meer van mij. Het drieluik van Fauconnier grijpt me nog wel bij de keel omdat het mij een verhaal vertelt over het leven van de kunstenaar dat zo heftig is dat ik daar nauwelijks eigen herinneringen en dromen aan toe durf te voegen. Van der Leck en Huszar bereiken wel een mooie esthetiek maar laten mij niet meer in hun wereld toe.

Dan maar naar de overige bezoekers kijken, want ook het museumbezoek is een van de toneelstukjes van het leven waar je van kunt genieten. Het kent zijn eigen regels en je onderscheidt onmiddellijk de ervaren kijker en de gelegenheidsbezoeker. De laatste praat teveel en te hard want is altijd in gezelschap. Het is tenslotte een uitje en dat is ongezellig in je eentje. Ze zijn op hun eigen missie en vooral met zichzelf en hun beleven bezig waardoor ze voortdurend anderen in de weg staan. De ervaren museumbezoekers lopen met elkaar op in hetzelfde tempo, nemen de juiste volgorde in het bekijken, staan altijd op de juiste afstand van het schilderij om het optimaal tot zijn recht te laten komen en nemen de tijd als er nog een ander bezig is om het werk in zich op te nemen. De gesproken tekst van de audiotour laten ze gerust twee keer langskomen en ze nemen geen foto’s want ze hebben de catalogus al gekocht.

Als we de laatste zaal verlaten hebben is er nog een verrassing. In de gang terug naar de ingang is een tentoonstelling ingericht over de invloed die de kunstbeweging De Stijl heeft gehad op de grafische vormgeving. Ik herken meteen allerlei kenmerken die Joost Swarte nog steeds toepast in zijn strips en bij de belettering van posters moet ik denken aan de grafische gedichten van Paul van Ostaijen. Jan Kuijs, een onderwijzer uit Castricum bracht mij daarmee in contact toen ik een jaar of twintig was en ik herinner me nog levendig hoe hij het Huldegedicht aan Singer voordroeg. Het is een gedicht opgedragen aan de naaimachine en daarin zit een strofe die een paar keer wordt herhaald: panem et singerum, panem et singerem, panem et singerem, et singerem, et singerem.

Jan declameerde dat op het tempo van een lopende naaimachine en daarmee zat ik meteen aan tafel bij mijn moeder in Wijk aan Zee en at een boterham met kokosbrood terwijl ik keek en luisterde naar de naaimachine die mijn moeder vol gas over de tafel liet dansen. Panem et singerem.

Er viel me nog iets op bij het bezoek aan Singer vorige week. Jules begint een beetje kaal te worden op zijn kruin. Ik weet ook nog dat ik het fijn vond dat hij dat zelf niet kan zien, zoals ik ook blij ben dat ik mijn eigen vogelnestje niet zie.

Eén reactie

  1. Het hele blog is een bekrachtiging van je eerste regel, heerlijk om te lezen. Ik ben weer terug in het museum maar zie je ook weer aan tafel zitten terwijl moeder aan de naaimachine bezig is. Zo eentje met kniebediening waarbij je elke keer als je het aanraakte een klein schokje kreeg.
    Gek gedicht was het. Wat fijn als er iemand is die er door zijn declamatie betekenis aan kan geven.

Laat een antwoord achter aan Monique Reactie annuleren

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *